Begrafenisvereniging De Laatste Eer

 

" De Laatste Eer Poppingawier " – 111 jaar tussen oprichting en ontbinding.

Op 27 maart 2013 werd in de ledenvergadering met algemene stemmen ( 9 leden en het bestuur ) besloten begrafenisvereniging " De Laatste Eer Poppingawier " op te heffen. Opgericht op 1 april 1902 was het bijna de oudste vereniging van Poppenwier. In het boek POPPENWIER uit 1994 werd over deze vereniging niets vermeld, hoewel de notulen vanaf 1907 zijn bewaard en een uniek beeld geven van ruim honderd jaar leven en sterven in een klein greidedorp. Het zou een gemiste kans zijn dit verzuim nu niet goed te maken, vandaar een selectie uit het archief, de nalatenschap van deze voor velen zo belangrijke steun in emotioneel moeilijke omstandigheden.
Het oprichtingsbestuur bestond uit de heren H. W. de Graaf Rz., president, J. O. Grouwstra, P. P. Holster, B. Sixma en J. de Leeuw als secretaris-penningmeester. Alleen een ingezetene van Poppingawier kon lid worden, mits hij of zij geen zieken aan huis had. De contributie voor ieder lid of huisgezin bedroeg 10 ct per maand ; voor alleenwonenden, kostgangers en dienstboden 5 ct per maand. Het geld van de vereniging was belegd bij de spaarbank te Grouw, opgericht in 1861 door de landbouwers Hoite Nijdam en Homme Dijkstra. Alleen de eerste en laatste zondag van de maand was er tussen 2 en 3 uur gelegenheid geld te storten of op te nemen. Toen deze bank in 1923 ophield te bestaan werd het saldo van f 159,57 gestort bij de boerenleenbank in Rauwerd.
Volgens het oudste reglement: ' stelde de vereeniging zich ten doel om hare dooden naar de eischen des tijds, doch op een weinig kostbare wijze, naar de laatste rustplaats te vervoeren '. Tot de oprichting gold een buren- of buurt-plicht om de begrafenis te regelen als er een sterfgeval was, maar in lang niet alle gevallen gebeurde dit op waardige wijze. Uit onvrede met deze gang van zaken werd de vereniging opgericht en ook op deze wijze de kosten gezamenlijk te kunnen dragen.
Het bestuur bestond dus uit 5 onbezoldigde leden, directeuren, die uit de leden een bode benoemden alsmede een grafmaker, twee klokluiders, drie vaste afleggers ( zowel mannen als vrouwen ), vier dragers en voor iedere functie de nodige reserves. In 1910 werd vermeld dat het aangestelde personeel behoorlijk in het zwart gekleed moest zijn met hoge hoed en witte bef. Naar aanleiding hiervan werd het loon van de dragers verhoogd van 75 ct naar 1 gulden waarop ook bode, grafmaker en afleggers 25 ct en de luiders 10 ct opslag kregen. Na een wijziging van het reglement kreeg de secretaris-penningmeester een vergoeding van 5 gulden per jaar. Daar voor velen deze kledingvoorschriften een beletsel waren om zich als drager aan te melden ging de vereniging in 1931 over tot de aanschaf van mantels voor de dragers en bode en voor de laatste een hoge hoed. Een forse investering want de spullen werden verzekerd voor f 250,-. In 1987 werden door bemiddeling van Fetze Andringa nieuwe gekocht voor f 3000,-.
Na een geschil in 1922 over de kosten werden de dragers verplicht het lijk van het sterfhuis naar de herberg te brengen voor f 1,- buiten de kom van het dorp en voor f 0,50 binnen de kom. Buiten de kom werd gerekend de nieuwe huizen ( nu fam. Boschma ) en verderop, Marshorne, Helling en Harstaburen. Als de begrafenis vanuit het sterfhuis plaatsvond werd deze extra vergoeding niet uitgekeerd. Pas later was er ook de mogelijkheid vanuit de kerk te begraven.
Steeds terugkerende onderwerpen in de bestuurs- en leden-vergaderingen waren o.a. de aanschaf van een nieuwe lep of een ballenschep voor de grafmaker en klachten van de dragers over de zware baar. Iedere nieuwe timmerman werd om advies gevraagd maar had geen oplossing, terwijl de baar eigendom was van de kerk. Blijkbaar was de relatie met het kerkbestuur voor verbetering vatbaar want in 1933 werd een verzoek, om de financiële toestand van de kerk te verbeteren door een vergoeding van f 10,- te betalen voor het gebruik van baar en klok afgewezen. Herman Kiestra: ' Onze vereeniging doet hoogstaand werk, ieder die weet hoe het vroeger vaak bij begrafenissen toeging zal bekennen dat een dergelijke vereeniging grooten dank verdient en waarlijk niet belast mag worden '. In dezelfde vergadering kwam aan de orde dat de kleine klok erg lastig te luiden was en maar een enkeling in staat was dat goed te doen. Het voorstel dan maar één klok te luiden werd evenwel afgewezen. Dit probleem was opgelost toen in 1944 op last van de bezetter beide klokken werden weggehaald. Na een inzamelingsactie in het dorp kon in 1948 één nieuwe klok teruggeplaatst worden.
In de notulen was, naast het iedere keer weer vast stellen van de lonen, ook veel aandacht voor de verkiezing van bestuursleden en leden van de financiële commissie ( kascommissie). Vaak waren vele stemrondes nodig zoals bijvoorbeeld in 1921 toen Sijtze Arnout periodiek aftredend en herkiesbaar was. Na vijf rondes, zonder absolute meerderheid, trok hij zich terug waarna Tjalling van der Ploeg werd gekozen.
Vanaf 1930 werd het afleggen gedaan door de wijkzuster uit Rauwerd: tot 1972 door Mevr. Praamsma en daarna door Mevr. Jonkman.
De jaarvergadering van 1934 begon in mineur omdat dezelfde dag door Gedeputeerde Staten was besloten de school in Poppingawier op te heffen.
In 1937 werd toegestaan dat ongehuwde leden die naar elders vertrokken, maar wier ouders hier nog woonden, lid mochten blijven. In 1951 was nog een ingelaste bestuursvergadering nodig een dergelijk verzoek van Klaas Sytsma te honoreren, die naar Sneek was verhuisd en al sinds de oprichting lid was geweest ( dit gold niet voor zijn echtgenote ) . In Sneek was niet een dergelijke vereniging. Overigens was het niet altijd vanzelfsprekend dat leden bij verhuizen konden worden overgeschreven; in Irnsum was dit niet mogelijk, ook niet na een vergadering van alle begrafenisverenigingen uit Rauwerderhem. In 2013 was nog maar de helft van de leden woonachtig in Poppenwier.
In 1941 sloot de vereniging zich aan bij de Federatie van Begrafenisverenigingen in Friesland die in 1932 was opgericht. In de oorlogsjaren 1944 en '45 werden geen ledenvergaderingen gehouden. Het geld dat op de bank stond werd opgenomen, de vereniging zogenaamd opgeheven, maar de werkzaamheden gingen gewoon door hoewel ook geen contributie werd geïnd. Op 30 januari 1946 werd voor het eerst weer vergaderd.
In 1983 voltrok zich een fundamentele verandering in het beleid toen na de begrafenis van Reinder Hoekstra in Oosterwierum aan de familie f 475,- werd uitgekeerd. Daarna werd de begrafenis een zaak van bode en nabestaanden, waarbij de vereniging faciliteerde met jassen voor bode en dragers en een tegemoetkoming in de kosten : de zogenaamde ledenkorting. Ook in dit jaar werd geen ledenvergadering gehouden maar werd veel vergaderd over het stichten van de aula. Namens de Laatste Eer kwam bestuurslid Engbert Andringa in het bestuur van de Stichting ta Behâld fan 'e Tsjerke fan Poppenwier en kon in 1986 de aula feestelijk geopend worden
In 1992 was geen ledenvergadering in verband met de affaire "café de Herberch " . In 1994 , '95 en '96 werd vergaderd in de aula, in '97 in de doopsgezinde kerk en daarna voorgoed in de Trilker.
Het bezoek aan de ledenvergaderingen was meestal goed, in bijzondere gevallen tot 46, terwijl het ledental meestal rond de 85 lag. Vaak werd gratis thee geschonken en in 1943 in plaats daarvan twee keer een consumptie. Echter in 1991 schreef secretaris Folkert Kiestra : ' gjin leden mar wol Tiede en Durkje ' en dat is het beeld dat de latere jaren zal overheersen. Ook het aantrekken van sprekers als Mevr. Riepstra en Dhr. Bouma van de Federatie kon hier niets aan veranderen.
Voorzitter van de vereniging werden achtereenvolgens Hille de Graaf (1902), Bauke Sixma (1914), Sikke Jensma (1920), Jan Zantema (1937), Anne A. Schilstra (1963), Ale A. Schilstra (1967) en Hendrik Bosscha (1994-2013).
Het langst zittende bestuurslid was, met afstand, Bauke Sixma. Als mede-oprichter was hij vice-voorzitter, voorzitter en van 1920 – 32 secretaris-penningmeester. Toen hij in 1937 niet herkozen wilde worden maar ook niet op de ledenvergadering aanwezig was, werd hij toch met algemene stemmen herkozen en bleef tot zijn overlijden in 1947 in het bestuur. Zij die 30 jaar of langer in het bestuur zaten waren Feike Wiersma 35, Jan Zantema 32, Jacobus Boersma 36, Folkert Kiestra 30, Ale Schilstra 36 en Hendrik Bosscha 38 jaar. De Schilstra's hebben drie generaties bestuursleden geleverd : grootvader en kleinzoon Anne Ale en daartussen Ale Anne.
Het enige vrouwelijke bestuurslid was sinds 2009 Nieske Hofman – de Jong.
Pieter Boonstra was 34 jaar bode en werd,onder meer hiervoor, geridderd op 28 april 1964. Maar ook Pieter Kingma uit Sibrandabuorren was dat een lange, tijd sinds 1974 tot 2013.
Grafmakers hielden het zo lang niet vol. Voor zover is na te gaan spant Foppe Foppema de kroon met 12 jaar.
Alles overziend kunnen we stellen dat de vereniging in een grote behoefte heeft voorzien, namelijk begraven 'volgens de eischen des tijds' , de burenplicht voldeed niet meer. Maar ook dat de eisen van onze tijd er voor gezorgd hebben dat ze kon worden opgeheven. Begraven, c.q. cremeren, is commercie geworden en dat is niet meer 'hare dooden op een weinig kostbare wijze naar hun laatste rustplaats vervoeren' . De ommekeer was in 1983 toen de bode een zelfstandige werd en de vereniging nog slechts een ledenkorting uitkeerde. Er is altijd veel waardering geweest voor het werk van de vereniging en daarnaast zorgde zij in onze kleine gemeenschap voor saamhorigheid als dat ook echt nodig was. Vroeger ging men anders om met de dood en begraven dan tegenwoordig, maar misschien lijken de verschillen wel groter dan ze zijn.

Namens de vereffeningscommissie van De Laatste Eer Poppingawier,
Bouke Hofstra.